Ik beschik niet over een wagen, laat staan over een rijbewijs. Ik zit bijgevolg vaak in de trein en doorkruiste België van boven naar onder, van links naar rechts. Daarom acht ik het hoog tijd voor verhalen bij de stations in ons vaderland. Vandaag: Tienen.
De bank lag hard. Het was net niet te koud, en moest dat toch het geval zijn: er stak een slaapzak in mijn veel te grote tas. Het was nog donker, al waren we het zwartste punt voorbij. We is voor een keer geen koninklijk meervoud: ik was niet alleen: iets verderop luisterden lotgenoten naar muziek die stil genoeg stond. Ik sloot mijn ogen, mijn bagage omarmend alsof het mijn lief was.
Suikerrock was weer fijn geweest. Het had gerust langer mogen duren, daar aan de camping van de visvijver. Het was er idyllisch, al van ’s ochtends vroeg, toen zelfs meer dan ’s nachts. Al weet ik dat van de ochtendstond alleen omdat ik toen de sanitaire gelegenheden moest opzoeken. Daarna sliep ik weer door tot de middag, kwestie van de drank te verteren. (Festivalbier een lager alcoholpercentage? Dan toch niet in café De Renaissance, op de Kalkmarkt. Waar de pintjes tijdens het festival een pak goedkoper zijn dan op de Grote Markt zelf – ze doen daar niet mee met de commercie, of net wel.)
Jammer dat mijn partner in crime een dag vroeger vertrok omdat zijn duivelse ex weer opdook. Als ik u een advies mag geven, lieve kinderen: blijft ver van vrouwen weg, zeker als ze weten dat ge de komende nachten zult doorbrengen in een tentje op een festival. Ze zal u lokken met de comfortabele zetels van haar auto, ’t is te zeggen: die van haar ouders, en voor ge het weet zit ge het opnieuw te doen met die waar ge het vroeger mee deed. En ’t is pas ‘s anderendaags dat ge beseft dat ge niet de wagen, maar een rollercoaster zijt bestegen. Plezant in ’t begin, maar ’t moet ook niet te lang duren of ge moet ervan kotsen.
Niet dat ik me de voorbije dagen niet kostelijk had geamuseerd, maar ik was toch graag getuige geweest van het optreden van Deep Purple. En er kwam wel iemand uit Antwerpen, een gebuur die een kaart gewonnen had, maar die trok het maar tot tien uur “maximum”. Moest de volgende dag vroeg op zijn werk zijn. Weet ge, ik heb echt niks tegen werkende mensen, maar moet ge echt zo godverdomd saai zijn?
Ik bleef. Om teleurgesteld worden door een paar oude zakken die geen vuur, laat staan een waakvlam konden aanwakkeren. Nu is het publiek van dat stadsfestival wel mak, zeker op zondagavond, maar tijdens de hoofdact heel wat mensen het voor bekeken hielden, mja, dat zal toch ook wel aan de act gelegen hebben. Dat beetje rook op het water leek op ochtendmist en blijkbaar spelen ze ‘Child in time’ nooit meer live – kunnen ze niet meer aan, is mij wijsgemaakt.
Een zeer spijtig gegeven was dat, want toen dat alles doordrong, was de laatste trein vertrokken. Ik was dus genoodzaakt in Tienen te blijven. Dronk een pintje. Het smaakte niet. Maar kom, eentje is geentje, doe ze nog ’s vol en pakt uzelf ook iets. Omdat ik mijn tas hier mag droppen, ja, die camping sloot vanmiddag al zeg. Moeten ze volgend jaar beter doen! Hoe zegt ge, nog eentje? Hewel ja. Ik moet hier toch tot zes uur blijven!
Helaas hebben ook de horecazaken na drie dagen genoeg van festivalgangers. Tot 2u was het plezant, maar werkelijk alle kroegen sloten om 3. Waarop ik rondwaarde in een dode stad, die enkele uren daarvoor nog bezoekersrecords deed sneuvelen. Bizar, surrealistisch, heeft er nog iemand een adjectief want hij is weer poëtisch aan het worden.
Ik belandde dus in het station, op een bankje, wachtend op de eerste trein. Ik dacht en lachte: de toekomst lag nog zover af.
(Wie de verwijzing in deze laatste zin snapt, trakteer ik op een pint in De Renaissance.)