Maandelijks archief: november 2014

The station files: Tienen

Ik beschik niet over een wagen, laat staan over een rijbewijs. Ik zit bijgevolg vaak in de trein en doorkruiste België van boven naar onder, van links naar rechts. Daarom acht ik het hoog tijd voor verhalen bij de stations in ons vaderland. Vandaag: Tienen.

Tienen

De bank lag hard. Het was net niet te koud, en moest dat toch het geval zijn: er stak een slaapzak in mijn veel te grote tas. Het was nog donker, al waren we het zwartste punt voorbij. We is voor een keer geen koninklijk meervoud: ik was niet alleen: iets verderop luisterden lotgenoten naar muziek die stil genoeg stond. Ik sloot mijn ogen, mijn bagage omarmend alsof het mijn lief was.

Suikerrock was weer fijn geweest. Het had gerust langer mogen duren, daar aan de camping van de visvijver. Het was er idyllisch, al van ’s ochtends vroeg, toen zelfs meer dan ’s nachts. Al weet ik dat van de ochtendstond alleen omdat ik toen de sanitaire gelegenheden moest opzoeken. Daarna sliep ik weer door tot de middag, kwestie van de drank te verteren. (Festivalbier een lager alcoholpercentage? Dan toch niet in café De Renaissance, op de Kalkmarkt. Waar de pintjes tijdens het festival een pak goedkoper zijn dan op de Grote Markt zelf – ze doen daar niet mee met de commercie, of net wel.)

Jammer dat mijn partner in crime een dag vroeger vertrok omdat zijn duivelse ex weer opdook. Als ik u een advies mag geven, lieve kinderen: blijft ver van vrouwen weg, zeker als ze weten dat ge de komende nachten zult doorbrengen in een tentje op een festival. Ze zal u lokken met de comfortabele zetels van haar auto, ’t is te zeggen: die van haar ouders, en voor ge het weet zit ge het opnieuw te doen met die waar ge het vroeger mee deed. En ’t is pas ‘s anderendaags dat ge beseft dat ge niet de wagen, maar een rollercoaster zijt bestegen. Plezant in ’t begin, maar ’t moet ook niet te lang duren of ge moet ervan kotsen.

Niet dat ik me de voorbije dagen niet kostelijk had geamuseerd, maar ik was toch graag getuige geweest van het optreden van Deep Purple. En er kwam wel iemand uit Antwerpen, een gebuur die een kaart gewonnen had, maar die trok het maar tot tien uur “maximum”. Moest de volgende dag vroeg op zijn werk zijn. Weet ge, ik heb echt niks tegen werkende mensen, maar moet ge echt zo godverdomd saai zijn?

Ik bleef. Om teleurgesteld worden door een paar oude zakken die geen vuur, laat staan een waakvlam konden aanwakkeren. Nu is het publiek van dat stadsfestival wel mak, zeker op zondagavond, maar tijdens de hoofdact heel wat mensen het voor bekeken hielden, mja, dat zal toch ook wel aan de act gelegen hebben. Dat beetje rook op het water leek op ochtendmist en blijkbaar spelen ze ‘Child in time’ nooit meer live – kunnen ze niet meer aan, is mij wijsgemaakt.

Een zeer spijtig gegeven was dat, want toen dat alles doordrong, was de laatste trein vertrokken. Ik was dus genoodzaakt in Tienen te blijven. Dronk een pintje. Het smaakte niet. Maar kom, eentje is geentje, doe ze nog ’s vol en pakt uzelf ook iets. Omdat ik mijn tas hier mag droppen, ja, die camping sloot vanmiddag al zeg. Moeten ze volgend jaar beter doen! Hoe zegt ge, nog eentje? Hewel ja. Ik moet hier toch tot zes uur blijven!

Helaas hebben ook de horecazaken na drie dagen genoeg van festivalgangers. Tot 2u was het plezant, maar werkelijk alle kroegen sloten om 3. Waarop ik rondwaarde in een dode stad, die enkele uren daarvoor nog bezoekersrecords deed sneuvelen. Bizar, surrealistisch, heeft er nog iemand een adjectief want hij is weer poëtisch aan het worden.

Ik belandde dus in het station, op een bankje, wachtend op de eerste trein. Ik dacht en lachte: de toekomst lag nog zover af.
(Wie de verwijzing in deze laatste zin snapt, trakteer ik op een pint in De Renaissance.)

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder station

Play-off: f*ck off.

20140216_182629

Zondag vindt de topper in eerste nationale plaats. RSC Anderlecht tegen Club Brugge KV. Een klassieker in het Belgisch voetbal. Zonder de statistieken te kennen, gok ik dat het aantal zeges ongeveer gelijk verdeeld is. Ook dit jaar staat de uitslag lang niet op voorhand vast: Club heeft het momentum, Anderlecht het thuisvoordeel. Meer dan ooit geldt de gouden voetbalregel: het kan alle kanten uit.

Maar, en vergeeft u mijn taalgebruik, who gives a flying f*ck? Onze vaderlandse competitie is uitgehold tot een vehikel dat enkel nog spannend wordt in de laatste twee, drie wedstrijden. Het is evenwel nog nooit zo boeiend geweest. Anderlecht heeft een mooie kern, met jeugdige spelers die ontbolsteren en zelfs in de Champions League overtuigen. Club heeft met Preud’homme de succescoach in huis waar ze sinds Sollied naar zoeken. AA Gent komt zowaar ook meedoen voor de prijzen.

Na 16 speeldagen staan die drie ploegen vlakbij elkaar. En volgende week kan Club tot 4 punten uitlopen op zijn naaste concurrent – een mokerslag uitdelen, heette dat vroeger.

Niets van dat alles. Sinds het invoeren van de play-offs is de reguliere competitie bijzaak, ligt niemand nog wakker van een volgende match in de heen- of terugronde, of het moest om de degradatieplaatsen gaan. Of zoals Anderlechtcoach Hasi het zei, met het oog op het Champions Leagueduel tegen Galatasaray: “Charleroi is slechts een opwarmertje.”

Zwaar gefaald

De Profliga voerde de play-offs in om meer spanning te creëren, het niveau te doen stijgen en meer zilverlingen te innen, zowel via televisiegelden als via ticket- en abonnementenverkoop. Op de centen na is de organisatie gefaald in zijn opzet. Zwaar gefaald.

Het is het zesde seizoen dat we deze kul moeten slikken. Kritiek op de play-offs is niet meer, hoewel je uit enquêtes het tegendeel zou mogen verwachten. Zowel bij de opstart als onlangs keerden voetbalfans zich tegen play-offs. 90 procent (!) vindt dat het huidige format niet voldoet. Voor een keer sta ik dus niet geïsoleerd. Ik vind medestanders in collega-supporters, die de play-offs al sinds de opstart ervan een ramp vinden.

De competitie wordt nooit spannend, want het gaat ook dit jaar in de play-offs weer tussen dezelfde ploegen, met hier en daar een vreemde eend in de bijt die op het einde van het jaar in elke wedstrijd kletsen krijgt. Play-off II is een nachtmerrie voor elke voetbalploeg, over de strijd om de degradatie ga ik wijselijk zwijgen.

En zal ik u dan nu nog het ergste voorschotelen: alle media doen olijk vrolijk mee. De betaalzenders zijn blij, want die tien matchen waarin het om de knikkers gaat, leveren centjes op. Kranten doen olijk vrolijk mee: meer matchen om over te schrijven, meer bladzijden om vullen met krak dezelfde interviews. Als die bal op de paal binnengaat, krijgen we een heel andere wedstrijd. We zitten in de hoek waar de klappen vallen. Het gaat er niet om dat ik scoor, het gaat om een collectieve prestatie. We moeten hard blijven werken, vooral naar onszelf kijken en ons niet laten ophitsen. Er volgen nog vijf finales. En ik geef meestal geen kritiek op scheidsrechters, maar deze bakte het wel heel bruin!

Nergens ter wereld ziet men heil in play-offs in het voetbal, behalve in België. Zouden wij, verenigde voetbalfans, naar aanleiding daarvan eens staken?

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder voetbal

Pannenkoekenappeltjes

Pannenkoeken

Als mijn kalender niet liegt, en dat doet hij wel al eens, is het vandaag woensdag. Moet gezegd: sinds dat ik om het uur te weten alleen nog afga op mijn Aaiphoown, bedriegt mijn kalender me minder vaak. Dat doet de fabrikant, met veel te dure prijzen en software die op termijn niet compatibel meer is.

Je zou kunnen denken: woensdag is een dag zoals alle andere. Fout: het gaat hier om het midden van de week. Het oranje licht tussen stop & go, de 7 in het kaartspel Hoger Lager, de diameter van de cirkel. Woensdag betekende heus wel wat toen ik nog klein en onwetend was. Het was een halve dag. Al was dat niet voor echt: het waren toch altijd vier, later vijf lesuren van de zeven, en donderdag volgde vaak het gros van de overhoringen. Kwestie van ons voor te bereiden op het latere leven als loonslaven.

Woensdagen waren hoogtepunten in mijn jonge leven, en dat mag u tot mijn 17 rekenen. Mijn grootmoeder wachtte me dan op, maakte iets lekkers. Meer dan eens pannenkoeken. Met appeltjes. Niet van die soft- en hardwarefabrikant, nee, échte. Van die sappige rode.

Zoals mijn meme appels versneed, zo doet niemand het haar na. Eerst schilde ze de vrucht, waarop ze hem in vier gelijke delen sneed. Eens het klokhuis verwijderd, sneed ze de appel in flinterdunne reepjes. Met het (aard)appelmesje naar haar toe, zonder snijwonden op te lopen. De absolute perfectie om in de koek te bakken.

In een vlaag van zinsverbijstering maakte ik onlangs pannenkoeken voor mijn lief. Toen ik zei dat ik ging bakken, dacht ze dat ik een pakje zou kopen in de winkel, maar ik ben zoals u weet een keukenprins. Ik haalde dus een voorbereide mix in huis, waar alleen nog melk bij moet. Melk gieten en deeg kloppen met een garde kan ik als de beste. Chef-kok in het diepst van mijn gedachten.

Pannenkoekenappeltjes kan je (godzijdank) nog niet verkrijgen in de winkel. En zo kwam het dus dat ik, op een woensdagnamiddag, een appeltje schilde. Op zo’n sukkelachtige wijze dat mijn ouders en grootouders me zouden uitlachen.
Ik zette me aan de eettafel – mijn rug, meneer. De appel ging in vier, waarop ik de schil verwijderde met zo’n mesje waarmee je een wortel op 10 seconden stroopt.
Met een ander mesje, dat ik initieel uiteraard vergeten was in de keuken, haalde ik meer appel dan klokhuis uit de vrucht. En ten slotte coupeerde ik de schijfjes op een plastieken bord van de Hema. Ver weg van mijn vingers.

Toen ik daar zat en schilde als Filiberke, moest ik een traan wegpinken. Het was nochtans een appel, geen ajuin. Ik bedacht dat ik nooit het meesterschap van ons meme zal evenaren. Hoe het kwam dat zij dit alles zo goed kon, was mij ook een raadsel. Misschien heeft ze ooit bijna een vinger afgesneden en besloot ze daarna voorzichtig, stap voor stap, de perfectie na te streven?

Ze is er niet meer om het uit te leggen. Ik besloot tijdens het bakken van de koeken dat het hoog tijd is om aan ons mama te vragen hoe ik pannenkoekenappeltjes schil. Al is het uiteindelijk wel gelukt: de flensjes smaakten als op woensdagnamiddagen in de jaren negentig.

It’s not important how you get there, it’s where you get.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder nostalgie

The station files: Kontich

Ik beschik niet over een wagen, laat staan over een rijbewijs. Ik zit bijgevolg vaak in de trein en doorkruiste België van boven naar onder, van links naar rechts. Daarom acht ik het hoog tijd voor verhalen bij de stations in ons vaderland. Vandaag: Kontich, back in the summer of 2006.

5125521854_a293eb309c_o

Het station van Kontich had even goed dat van Lint kunnen zijn. Daar kwam ik achter toen ik in april 2006 naar de gebouwen van Eurocam moest, want daar had TMF – uitspreken zoals ‘EA Sports‘ – zijn hoofdkwartier. De ene kant van het station is Kontich, eens de tunnel door ben je in Lint. Twee plaatsen die ik zelden zou bezoeken, maar ik legde er wel de basis voor mijn televisiecarrière. (*kuch*)

Het was een woensdagnamiddag waarop een allegaartje speciale gevallen een preselectie moest doorstaan. Niet voor Idool, nee, voor het nieuwe realityprogramma met VJ Olli. Hoe we hier beland waren? De advertentie/oproep was me door heel wat vrienden en vriendinnen doorgespeeld. TMF ging op zoek naar de ultieme festivalganger en ik was dat in hun ogen, aangezien ik er zoveel zomers geleden zo’n 20tal deed op 3 maanden tijd. Festivals, voor alle duidelijkheid.

Eens ik de (juiste) ingang gevonden had, volgden 3 verschillende gesprekken. Ik heb geen idee wat we daarin bespraken of moesten doen. Het was wel spannend allemaal – het wachten, een goede indruk maken de VJ’s (Stijn, Sofie, Sean, An Lemmens!!!) die passeerden… Een toffe namiddag, met mensen die ik anders nooit zou ontmoet hebben. Wij vonden elkaar in de misdaad: heel wat aanwezigen skipten de les, net als ik.

Op het einde van de dag werden 10 kandidaten geselecteerd. Ik ga kort door de bocht, maar het waren vooral zij die het meest in het oog sprongen. Ik had geen piercing, baggy pants of tattoos en vermoed dat mijn Simpsons-shirt weinig indruk maakte. In de trein naar Mechelen, op weg terug naar Leuven, maakte ik een mentale note to self: volgende keer voor televisie iets opvallends dragen.

Ik viel dus op dag 1 al af. Moest niet meer in Kontich of Lint zijn. Saai verhaal.

Tot de producer mij, een week voor opname, telefoneerde met de vraag of ik toch niet wou meedoen. Een van de deelnemers was afgehaakt – misschien hadden zijn ouders ontdekt dat hij gespijbeld had – en ze moesten absoluut met z’n tienen zijn.
Ik was graag meteen op zijn aanbod ingegaan, maar het was intussen midden juni – vol in de examens. Tussen twee examens door raadpleegde ik Studentenadministratie, assistenten en in laatste instantie de professor. Of ik het examen van donderdag 1 (één) dag kon… vervroegen?

Op woensdag 27 juni 2006 legde ik om 9u, na 3 uur slaap, een examen af dat later nog net een 10/20 bleek te zijn. Een banaan en een AA Drink later pakte ik rond half twaalf mijn tas op kot, om 2 treinen later in Kontich/Lint te arriveren. Daar wachtte ik, met mijn medekandidaten, van 13u tot 21u – pas bij zonsondergang zouden de opnames beginnen. Eerste opdracht? Om ter rapst van Lint naar Werchter geraken. (Was ik beter in Leuven gebleven.)

Lang verhaal kort maken: na een strijd op leven en dood won ons team. Adrenaline schoot alle kanten uit. Mijn hart pompte bloed alsof het de dagelijkse workout van Jean-Claude Van Damme was. Pas tegen twee uur koelde ik af, me voorbereidend op de meest verdiende nachtrust ooit.

Op donderdag 28 juni 2006, om twintig na vijf in de ochtend, stond VJ Olli met een megafoon en loeiende sirene aan ons bed.
Mijn Limburgse collega en ik waren het eens: hij verdiende een stamp onder zijn kont – “Ich had hem terug naar Lint kunnen schuppen.”
(Flauwe woordspeling, maar correct citaat.)

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder festival, Leuven, station

Gebaseerd op waargebeurde feiten

basedonatruestory

Hoe langer deze blog online prijkt, hoe gekker de reacties. Is dat allemaal echt gebeurd? Ja en nee. Meent ge wat ge schrijft? Misschien, misschien ook niet: aan u de keuze. Waarom zet ge dat eigenlijk op internet? Ik verwijs dan naar de laatste zin van dit stukje. Wat me brengt bij mijn schrijfsels over de liefde: vragen ze wat mijn vriendin daarvan vindt. Vraag het haar zelf?

De vreemdste opmerking die ik kreeg, kwam van een van mijn beste vrienden. “Ach, het komt toch allemaal neer op vroeger was alles beter.” Urgh. Nee toch? Ik schrijf over het heden in geromantiseerde anekdotes die – toegegeven – al eens teruggrijpen naar herinneringen van weleer. Dat is nu eenmaal waar de inspiratie mij naartoe drijft. Ik kan een sausje van nostalgie best smaken, maar het leven is nog nooit zo mooi geweest.

Ons geheugen heeft overigens de wonderlijke kracht om de slechte dingen selectief te verdringen. Neem nu weer dat verhaal van het station van Aarschot: dat is echt gebeurd, maar dat heb ik jarenlang verdrongen. Tot het lief (nu vrouw) van een vriend me vertelde dat ze uit die Vlaams-Brabantse gemeente kwam. Ze was een leeftijdsgenoot, dus misschien kende ze dat meisje van toen wel? Het speciaalbier is zelden zo hard aangekomen als nadat ik haar die anekdote vertelde, zes jaar na datum. Nooit met een levende ziel over gepraat.
Ze kende ze overigens niet.

Ik ben nochtans een open boek. Vraagt en gij zult antwoord krijgen. Siri, maar dan in het echt. Meestal versta ik de vraag ook en luister ik naar de doorvragen. Ik lieg nooit, want als je dat doet, moet je dingen gaan onthouden. Het gevolg zou zijn dat ik mezelf hopeloos vastpraat: ik begin daar dus niet aan. Al ben ik wel van het principe dat, als je iets wil weten, je het moet vragen. Op de man/vrouw af. Geen achterkamertjespolitiek: daar wordt de laatste maanden al genoeg aan gedaan.

Ik schrijf niet als therapie. Ik geloof daar ook niet echt in, want toen mijn leven voor geen meter liep, vloeiden er ook geen verhaaltjes uit mijn vingers. Ik houd er wel van te kunnen ventileren. Dingen te schrijven waar ik achtersta, of net helemaal niét meen. Een beetje zoals de comedian die on stage vegetariërs uitmaakt voor knaagdieren, terwijl hij zelf al jaar en dag geen vlees meer eet. Niet de veggies, maar zijn publiek als (proef)konijnen.

Deze site is geen experiment, maar ik wil toch melden dat het maar verhaaltjes zijn, zoals ik ook ooit in de about schreef (die blijkbaar niemand leest). Ik pen geen vervolgverhalen of essays – ik zou willen dat ik dat kon en hoop ooit in een lang betoog vurig mijn standpunt te kunnen vertolken.

Tot zover blijft het bij af en toe eens proberen. Ik ben een probeerder. Als ik dus een gevoelige snaar raak, is het de bedoeling die emotie te bereiken. Uw verstand overtuigen dat het ik-personage een punt heeft, tracht ik in het dagelijkse leven echter al lang niet meer. Sommigen noemen dat cynisme. Ik noem dat rust.

Trouwens: vroeger was toch alles beter.

1 reactie

Opgeslagen onder meta

(On)afhankelijkheid

Ze zegt dat ze zich afhankelijk voelt. Dat ze in heel wat gesprekken met vriendinnen over mij praat. Saaie gesprekken, vind ik dan, maar bovenal snap ik er niets van. Zeker nu ik vanavond alleen thuis ben. Voor de gelegenheid kook ik. Gestoofde worteltjes en een varkenskotelet staan op het vuur, de met kaas gegratineerde tomaatjes in basilicum bakken in de oven.

Ik heb een cd’tje van The National opgelegd om me gezelschap te houden. Luid genoeg, anders hoor ik de muziek niet boven het immer aangename geluid van de dampkap. Ik besluit geen minuut later om de dampkap af te zetten en de achterdeur open te zwieren. De kou in de keuken overvalt me, maar dicht bij het vuur valt het best mee.

Is het omdat de deur nu toelaat dat anderen binnenkomen? Hoe dan ook stelt mijn brein dat, moest iemand dit pand nu betreden, hij of zij zou me betrappen. Aan het doen alsof ik kokkerellen kan. Iedereen weet dat, stél dat ik echt zou kunnen koken, nog altijd een slaatje met mijn lief zou verkiezen boven een copieus feestmaal voor mezelf.

Wanneer ik mijn bord vol schep en me daarbij bijna verbrand, denk ik opnieuw aan tijden dat dit dagelijkse kost was. U moet weten: ik woonde vroeger alleen in de flat waar ik nu, met haar, lijf en leden deel. Er kwam wel eens volk over de vloer, maar vaak zat ik alleen aan tafel. De eenzame eter. Dat wil ik gerust nog eens zijn, zo af en toe, maar nooit meer altijd.

De varkenskotelet smaakte, ik deed de afwas en dat was dat. Zij was om half elf alweer thuis, nadat ik over haar mijmerde en een verhaaltje schreef.

Afhankelijk. Zij.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Liefde

The station files: Booischot

Ik beschik niet over een wagen, laat staan over een rijbewijs. Ik zit bijgevolg vaak in de trein en doorkruiste België van boven naar onder, van links naar rechts. Daarom acht ik het hoog tijd voor verhalen bij de stations in ons vaderland. Vandaag: Booischot.

booischot

Booischot. Dat bestaat toch niet écht, hoor ik u denken. Toch wel: het is een stopplaats tussen Heist-op-den-Berg en Aarschot. Twee sporen: een voor elke richting. Een paar parkeerplaatsen in the middle of nowhere, een overdekte (houten) fietsenstalling zelfs. Voor en na de perrons: velden. Maar aan het station: Café TGV.

Toen we nog droomden van miljonair te worden door het bedrijven van het pokerspel, sprak ik in Leuven geregeld af met de mannen van Heist (waar ik al eens lyrisch over sprak). Meer dan een kaartspel en enkele dozen chips hadden we niet nodig om tot diep in de nacht door te gaan. Zakken chips ook, en misschien wat nootjes, bier en cola.

Zo’n bijeenkomst was geen gezellige spelletjesavond, nee, het was meer dan eens een strijd op leven en dood. Van beginner’s luck tot drie keer inkopen. Win-winsituatie: zo’n pokeravond was bijna altijd goedkoper dan op café gaan. Waar dat bewuste kaartspel uitoefenen overigens niet mocht: er werd best vaak repressief opgetreden. (Alles komt terug.)

Naarmate de uren wegtikten, haalden we sterke drank, zonnebrillen, stressballetjes en ja: zelfs van die old school klakskes naar boven. Om toch maar te doen of we een full house hadden zonder dat iemand het merken zou. En als we die combinatie dan al hadden, eentje van twee koningen en drie koninginnen, dan gingen we all-in! En dan had de enige overgebleven tegenstander… drie koningen en twee koninginnen.
We dachten allen dat dat grote klasse was – pas veel later zouden we begrijpen dat het kaartspel voor 90% geluk is.

Eens iedereen afgestudeerd was en Leuven verliet, vond er nog een pokeravond plaats in het landelijke Booischot. For auld lang syne, al was er niet veel veranderd. De strakke Yakke voerde als vanouds de plak en ik moest al héél vroeg het hoofd buigen. Dat was echter niet erg: we waren vroeg begonnen, en omdat er nog enkele loonslaven pas laat zouden aansluiten, stond er nog wat drinkgelag op de planning.

Tot bleek dat niemand terug ging naar Leuven, en ik het niet meteen zag zitten om tot de ochtend te blijven hangen in de Living. (Noot: dat is een café in Heist.)

Gehucht of niet: er rijden uit Booischot tot half twaalf nog treintjes terug naar Leuven. Toen de blinds verhoogd werden, sloege de klok elf uur: ideaal voor een pauze waartijdens een goede ziel mij naar het station voerde. Daar mocht ik nog 20 minuten de tijd doden in het café aan de statie. En als ik mag kiezen tussen een functie als observator aan de spoorwegen of aan de pokertafel, dan is de keuze snel gemaakt.

Het was kermis aan het station, of wat daarvoor moest doorgaan: een schietkraam, de eendjes, botsauto’s, een draaimolen en een friet-/smoutenbollenkraam. Ze waren allemaal dicht toen ik er arriveerde. Iedereen was Café TGV binnengedoken. Een kroeg die zijn naam waarmaakte: het bier vloeide er snel. En rijkelijk.
Een koppel danste op wat voor hen op dat moment de dansvloer was, twee heren hijsten hun pint hoog de lucht in en zongen uit volle borst een Nederlandstalige kraker mee.

Ik vond het instant jammer dat het drinkgelag niet hier zou plaatsvinden. Zonde dat ik niet tot aan de eerste trein zou kunnen kleven aan de barkruk waar ik toen op zat. Maar de trein kwam eraan, dus nam ik mezelf voor hier terug te keren met de mannen. We werkten intussen allemaal – eigenlijk moesten we toch niet meer omkijken naar de centen die we zouden uitgeven op café? En wat betreft het risico op betrapt worden: ik kon me met de beste wil van de wereld niet inbeelden dat inspecteurs van de Kansspelencommissie zouden binnenvallen in dit sympathiek etablissement, waar de tijd klaarblijkelijk geen vat op had.

Ik ben er sindsdien nooit meer geraakt. Maar telkens ik voorbij Booischot glijd en een glimp opvang van de gevel van de TGV, neurie ik ‘Als een leeuw in een kooi’.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Leuven, station

Over de rooie

roodlicht

Regeltjes zijn er om gebroken te worden, maar in het verkeer ben ik een doodbraaf jongetje. Ik zou stoppen voor een rood verkeerslicht moest het in de woestijn staan. Ik steek ook over aan het zebrapad, nergens anders. Wanneer ik met de fiets zelfs maar een heel klein stukje van een eenrichtingsstraat door moet, rijd ik met plezier om. En toen mijn fietslamp het onlangs niet deed, wandelde ik ’s avonds huiswaarts met mijn stalen ros aan de hand.

Ik ga meestal nog een stapje verder. Ik wijs de chauffeur op de maximumsnelheid als hij/zij zich in GTA waant. Ik geef ook als fietser altijd aan welke richting ik uit ga. En ik blijf ostentatief staan als enkelingen toch door het rood lopen en de groepsdruk ook brave zielen verleidt om mee over te steken.

Dat laatste is evenwel moeilijk, zo niet onmogelijk aan het begin van de Nationalestraat in Antwerpen. Aan de Kammenstraat bevindt zich daar het meest absurde verkeerslicht aller tijden. Het is er niet zelden rood voor zowel voetgangers als automobilisten, terwijl die laatste groep mensen maar uit één richting kan komen. Dat werkt als een rode lap op een stier (pun intended).

Het duurt ook zo verschrikkelijk lang eer het groen is. De legende gaat dat je daar als man je baard kan horen groeien. Het verkeerslicht is een aanval op ieders verstand en uithoudingsvermogen. De overkant is zes stappen verder. Vier volle strepen, drie halve (vluchtheuvelgewijs). Maar rood is rood – ik steek dus niet over. Ik moet al diep in de krochten van mijn brein afdalen om een sterker gevoel “dat het mag vooruitgaan” aan te treffen: de komst van Sinterklaas, als kleine jongen wachtend op het hoefgetrappel op het dak.

Als dit relaas een voetbalmatch zou zijn, zou ik durven stellen dat deze fout in het systeem donkerrood is. Dat moet dan toch tijdelijk zijn, zegt u? Wel, ik loop al sinds 2007 van de Nationalestraat richting Sint-Andries en ik heb nooit anders geweten. Ik los het tegenwoordig op door eerst over te steken aan de Groenplaats en dan twee keer een verkeerslicht te trotseren aan het Modemuseum. Dat is nog altijd sneller dan de overkant.

Tenzij je daar uiteraard door het rood loopt.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Antwerpen

The station files: Hever

Ik beschik niet over een wagen, laat staan over een rijbewijs. Ik zit bijgevolg vaak in de trein en doorkruiste België van boven naar onder, van links naar rechts. Daarom acht ik het hoog tijd voor verhalen bij de stations in ons vaderland. Vandaag: Hever.

Schermafbeelding 2014-11-05 om 00.18.02

Nee, niet Heverlee. Hever. Een plek die ik niet kennen zou, moest ik niet al jaren sporen. Nog zo’n magische plaatsen: Melkouwen, Wespelaar-Tildonk, Eppegem, Balegem(-Dorp én –Zuid), Booischot, Schulen. Maar daarover schrijf ik later nog wel eens, nu gaat het over een gedenkwaardige belevenis in Hever.

Het moet de laatste trein van Leuven naar Antwerpen geweest zijn. Toen die verbinding nog niet liep via de luchthaven en je dus iets na tien vertrekken moest (met overstap in… Mechelen). Trein op tijd, ik op tijd: so far, so good. Go Pass goed ingevuld, braaf als we zijn, en zorgeloos op weg naar huis. Weinig volk in de coupé, dus schoentjes uit en voetjes omhoog in het oude maar picobello treinstel met gelig interieur en grijze zetels.

Tot we twintig minuten later ineens stilstonden en niemand wist waarom. Ik keek, zonder mijn voeten op te heffen, naar buiten: half elf ’s avonds, dus donker. Zeer donker. Ik heb zelfs de neiging er een pik bij te betrekken: zo -donker. Geen stationsbordje te ontwaren. Ik had ook niet opgelet: waren we Hambos (schrijf maar bij op die lijst van magische plaatsen) al gepasseerd? Zaten we vast voor of na Haacht?

De intercom weerklonk. Ik zou graag een onomatopee vinden voor het geluid dat de speakers dan voortbrengen, maar verder dan ‘Plong’ kom ik niet. Het is alleszins niet ‘Ping’, laat staan ‘Ting’. Dat de toon aanvat met een P, dat staat buiten kijf.
Anyway, deze onnozele aanloop dient als tegengif voor de droeve dienstmededeling die de conducteur toen deed. Iemand besloot die avond te sterven. Het was een mooie dag, maar hij of zij zag de zon niet meer. En terwijl de halve wereld mee rouwt om een Robin Williams en dan ook smeekt om meer begrip om depressie, geldt zo laat op de spoorwegen alleen: “Haal ik mijn aansluiting nog?”

Collega-reizigers keken elkaar in de ogen. Sommigen stonden recht. We praatten. Blijkbaar stond de trein plompverloren, tussen Boortmeerbeek en Hever. Een enkeling ging daarop op zoek naar de conducteur. Ik bleef zitten, in de veronderstelling dat we nog zouden verderrijden, maar deed ondertussen wel mijn schoenen weer aan. Alsof ik wist wat er zou komen.

De conducteur kwam ons een voor een halen. We moesten doorlopen tot aan het begin van de wagon, waar we de trein zouden verlaten. Geen evidentie: schrijver dezes en diens lotgenoten waren nog lang niet aan het perron van Hever. Met de hulp van anderen verloren we ons evenwicht niet, zoals in de turnles vroeger. Eens iedereen het treinstel had verlaten, voltrok zich een voettocht langs het spoor. Een excursie slechts verlicht door de zaklamp van de conducteur. Avontuurlijk, maar ook best angstaanjagend.

Toen we enkele minuten later in Hever aan de slagbomen stonden, die vanavond niet meer zouden opengaan, bleken we met een stuk of 30 te zijn. Er kwam een man met een obligaat fluovestje assistentie bieden. Hij belde taxi’s om ons tot in Mechelen te brengen. Daar kon ik nog wel een trein tot in Antwerpen pakken, maar mensen die verder moesten, waren gezien. Zij kregen van de NMBS wel een taxirit naar huis aangeboden.

Gesprekken werden beklonken, wegen scheidden. Toen ik naar huis gleed, legde ik opnieuw mijn voeten omhoog. Door het raam zag ik, opnieuw, niets dan zwart.
Ik mijmerde of ik die persoon, die ook alleen nog maar duisternis zag, had kunnen helpen.

Geen twee jaar later verscheen dit artikel in de krant. Ik maak me graag wijs dat het toen ook zo is afgelopen.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder station

Maandag omarmen

ME_250_Mondays

Wekker. Kreun. Is het al… Nee, het is zelfs al later. Ik schuifel op automatische piloot richting badkamer. Daar kom ik een of andere culturele conventie na: warm water over u heen laten stromen, nadien dat wegvegen en, na enige kleren aangetrokken te hebben, een stok met schoonmaakmiddel in uw mond te steken. Niemand wil gele tanden.

Ik drink thee (door Haar klaargezet en intussen op drinkklare temperatuur) en pak wat voedsel in. Op weg naar het station zwiept mijn voorwiel angstaanjagend: bij gelegenheid eens naar kijken. Ruim op tijd op het perron, de trein staat er al. Er is zelfs beenruimte. Zen.

Ik tracht maandagen te omarmen. Geen evidentie, want nog niet zo lang geleden had ik zo’n schrik van de eerste dag van de week dat ik expres de weekends deed en op maandag recup nam. Want werkelijk alles is vandaag slechter: de opdrachten, de sfeer, het eten, zelfs de televisieprogamma’s ’s avonds. Ik loste dat op door een gat in de dag te slapen en binnen te blijven. Dat ging perfect, want zondagen in Leuven zijn fenomenaal.

Op zondag zijn in de studentenstad enkel de diehards op stap. Het leidde tot een vreemd fenomeen: vrijdag- en zaterdagavond dienden om uit te rusten. Na een gans weekend braaf thuis gezeten te hebben, waren we volledig klaar om er terug in te vliegen. Zondagavond was niet zo druk, maar om volk te lokken was er de befaamde zondagpromo (3 pintjes halen, 2 betalen). Vroeg beginnen en knallen tot een uur of drie-vier.

Dat ging dan zo:
Turn around, bright eyes. Sha-la-la-la-la-la-laaaa.. I am not your casanova. So, Sally can wait. Ik doe de deur dicht. En ik voel me zo jodelehijodelehijodelo. We gaan dansen in de zon. Laat de zon in je hart!
(Waarop een polonaise vertrok in het café, al zingend een doortocht kende op straat, het naburige café indook, daar een toerke deed om dan terug te draaien en euforisch te worden als bleek dat we stop de bandgewijs nog steeds op de maat aan het zingen waren.)
I’m Mr. Brightside. If I go crazy, then will you still call me Superman? Don’t wanna close my eyes. Tell me, did you fall from a shooting star? Don’t speak. I’m loving angels instead.
En ten slotte, als we de tel al lang kwijt waren en dachten dat er nooit een einde aan ging komen, zongen we Johnny allemaal verkeerd:
What have I become, my Swedish friend?

Ik heb gedronken, gefeest, gerookt, gedanst (of wat er voor moest doorgaan), gekust, gevogeld, geleefd op zondag. Hoewel, ik moet bekennen dat het vaak al maandag was. Misschien heb ik dus toch niet zo’n maandagfobie als ik laat uitschijnen. Misschien zit het wel allemaal in mijn hoofd. Tussen mijn oren. In de grijze massa. Is het psychologisch, als het ware.

De boterhammetjes smaken, en na een halfuurtje mijmeren over vroeger krijg ik een sms van een van de drinkebroeders van weleer. Of ik klaar ben voor onze afspraak met rock ’n roll vanavond? We gaan blijkbaar naar de AB. Vergeten in mijn agenda zetten, al heb ik het ticket wel al betaald. Gratis concertje dus.

Maandagen omarmen lukt me elke week een beetje beter. Zing er nog eens over, Frank. Met rrrollende rrr.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Uncategorized