Categorie archief: nostalgie

Buffalo Buffalo AA HENT

bron-kampioen-2014-2015-website

Het is 1990. Na een eerste kennismaking met het voetbal, op de Mundiale (pintje hale?), nestelt de microbe zich voorgoed in mijn bloed. Ik ben van Berchem, en zal daar tot 2005 blijven, maar een Antwerpse ploeg kan me niet boeien. Ik verlies mijn hart aan de Buffalo’s. Erwin Vandenbergh (die was nog Rode Duivel geweest!) en Eric Viscaal scoren alsof het een lieve lust is. Gent komt uit tweede klasse, maar strijdt mee voor de titel. Eindigt dat jaar derde. Speelt het jaar daarop kwartfinale van de UEFA-beker.

viscaalViscaal. Een Nederlander, die elke match zo’n honderd keer zijn tegenstander uitkapt met zijn rechtervoet. Hij krult vrijschoppen binnen. Het grote Ajax wou hem in die periode, het Ajax van Van Gaal, maar Viscaal bleef. Bang voor de concurrentie, of blij om een held te zijn in de Arteveldestad? Dat laatste is hij sinds jaar en dag. De spits wordt een legende als hij, na een rode kaart voor de keeper en geen wissels meer, in de slotfase een penalty pakt. En even nadien, aan de overkant, een strafschop scoort. Geen idee welke match. Geen idee of ze daardoor wonnen of gelijkspeelden. Beelden op mijn netvlies gebrand.

Tony Herreman

Gent vocht even in de subtop. Stuntte slechts héél af te toe. De jaren daarop, met wijlen Lei Clijsters aan het roer, konden de Buffalo’s degradatie maar nipt vermijden. Merci, Suad Katana, Nordin Jbari, Frank Dauwen en Zsolt Petry. Het waren jullie, in die lelijke groene truitjes, die dat mogelijk maakten. Op het speelplein was ik intussen Tony Herreman – Viscaal was vertrokken naar Zürich, in plaats van naar Amsterdam.

Ik had successupporter kunnen zijn, en was dat ook even. Ik gunde het Lierse, en supporterde in 1997 voor Lier toen geel-zwart op het einde van hun successeizoen tegen Gent speelde. Ik was aan de radio gekluisterd toen AA Gent uit een verloren situatie terugkwam. Na de 2-4 werd het nog 4-4. Ik vloekte: Club Brugge zou alsnog kampioen worden, ten koste van het sympathieke Lierse. Maar toen lukten de Pallieters alsnog de 4-5, in de toegevoegde tijd. Ik betrapte me erop dat ik opgelucht was.
Tot ik de beelden bekeek.
Die avond zag ik op ‘Goal’ het team dat ik altijd had toegejuicht. Dat in eigen huis streed voor wat het waard was. Hoe ze bij de 4-4 een vleesberg vormden. De eerste in het klassement, bedwongen! Ik denk zelfs dat Herreman die vierde had gemaakt. Waarop alsnog een koude douche volgde. Een own goal dan nog. De kopjes van mijn helden hingen. Ik voelde me vies en zwoer Gent nooit nog te verraden. Zelfs niet als het tegen Berchem Sport zou spelen.

Schulden

Achter de schermen woedde intussen een strijd tegen de schulden. Het faillissement op een of andere manier vermeden, maar jaar en dag afbetalen. Een goede speler? Meestal een afdankertje van Club of Anderlecht. Zo snel mogelijk verkopen na een goed seizoen. Dat er kwam onder Trond Sollied en zijn vreemdelingenlegioen. hossamOle Martin Aarst trapte er 30 binnen en verrichte wonderen voor mijn Megascore-ploeg. In die mooie jaren ging ik voor het eerst ook kijken naar Gent. Zag ik een piepjonge Hossam (later: Mido) de winning goal binnenknikken tegen Anderlecht, op voorzet van de kleine Brocard. Nooit zo hoog gesprongen, of het moet zijn toen Origi de 1-0 maakte tegen Rusland.

Ik ging als ik kon naar Gent, maar zonder rijbewijs (en Fancard) was dat geen sinecure. Dure hobby ook, en geen Antwerpenaar zo zot om naar een middenmoter te gaan kijken in Gént. Mijn broer kreeg ik mee naar de zomerse Intertoto-matchen, ja. Valencia. Grasshoppers Zürich. Paris Saint Germain. Aalborg. Heel af en toe gingen we eens kijken in de competitie: ik herinner me toppers *kuch* tegen GBA en Beveren (een 40-jarige Bodart in de goal!) en een zeer beladen wedstrijd tegen Standard (Mpenza die een deur instampt, stoeltjes op het veld).

Zelden wonnen ze. Toch droeg ik trots het prachtige blauwe truitje van VDK, ook in elke vriendenmatch die ik speelde. Intussen zag ik de Fransen van Rémy werkelijk alle open kansen missen (LEMPEREUR!!!). Daarna: geknoei onder Jan Olde f*cking Riekerink. Ik leerde evenwel ’t Vliegerke zingen, een G als een H uit te spreken en alle scheldwoorden die de spionkop riep (roept?) naar de bezoekende keeper, als hij uittrapt.

Om met mezelf in het reine te komen, trok ik op een koude winteravond naar Lier, om me te nestelen bij de bezoekers. In het begin van de avond kende ik niemand, bij de 1-2 van Verschuere knuffelde ik alle onbekenden in het vak. Ik was een Buffalo.

Successen

Voor iets wat leek op een triomf was het wachten op, godbetert, Georges Leekens, die Bryan Ruiz wel op de bank liet, maar Mbark Boussoufa zag uitgroeien tot Gouden Schoen. Twee fans van Club Brugge drongen in die tijd aan om de match te gaan kijken die later zou beslissen over het ontslag van Jan Ceulemans. 4-1, drie goals van Boussoufa, Birger Maertens en Philippe Clement als kermismolens van dienst.

Die successen gooi ik zomaar uit mijn mouw, en eigenlijk is dat gemakkelijk, want als fan van AA Gent waren er in de afgelopen 25 jaar amper gedenkwaardige momenten. Meer zelfs: als supporter wist je dat het waarschijnlijk nooit iets zou worden.
Gingen we Europa in, dan verloren we in eigen huis met 0-6 tegen Ajax, of 7-1 op Roma. En doe me niet over Videoton beginnen.
Speelden we een prima heenmatch in de Intertoto (0-0), gingen we 7-1 verliezen op PSG.
Haalden we de kwartfinale in de beker van België en maakte Foley (held!) dan de 1-2, in het begin van de tweede helft, dan sprak ik de gevleugelde woorden: “Ze gaan nog verliezen.” En werd het nog 4-2. Akkoord, Gent won enkele jaren geleden een beker, maar ze verloren er in 2008 ook eentje die bijna binnen was, tegen Anderlecht. Opnieuw 1-2 voor, maar goals van Boussoufa en Gillet keerden het tij. (Extra pijnlijk, want allebei Buffalo’s.)

Er was het succesjaar onder Preud’homme. Tweede in de competitie, 6-2 tegen Club: ongezien, en door ondergetekende ook… niet gezien. Daarom heb ik vanavond ook niet gekeken. Ik had tickets voor een comedy show van Freddy De Vadder en lachte smakelijk met moppen als: “Claus? Het beste dat die geschreven heeft, zijn die euthanasiepapieren!” Mijn gezelschap, een Anderlechtsupporter, porde mij toen hij op de app van Teletekst zag dat het 1-0 was. Porde mij nogmaals bij de 2-0. Wenste me proficiat.

En ik dacht aan Eric Viscaal. ’t Was tegen Cercle Brugge, die dubbele strafschopfase. En het internet zou het internet niet zijn moesten er geen beelden van beschikbaar zijn. Merci, Eric.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder nostalgie, voetbal

Een spel van Wellens of nietes

Bart Wellens

Bart Wellens stopt.
Mijn held was moe.
De laatste jaren geen platte prijs, erger nog: geen schijn van een kans. Alleen nog die massa die hem vooruit joeg, hield hem op de been – of beter: in het zadel.

Wie de voorbije 10 jaar een veldrit bijwoonde, kon twee renners horen komen: Nys en Wellens. De laatste jaren viel dat des te meer op, daar ze zo ver uit elkaar reden. Afgelopen jaar reed Wellens welgeteld één keer voor Nys, toen laatstgenoemde gevallen was in de beginfase. Ik tweette: “De wereld is in evenwicht.” Een halve ronde later zat de kannibaal in de kopgroep, Wellens finishte als achtste op ruim 2 minuten. Nota bene: een van zijn beste uitslagen dit seizoen.

Bart Wellens was alles waar Vlaanderen van houdt. De eenvoudige underdog, bescheiden en volks. Niet het grootste talent van zijn generatie, maar toch was er een periode waarin alles lukte. Op een wolk koerste hij in 2003/2004 van zege naar zege, met achter zich een sputterende Nys en een De Clercq/Groenendaal op retour. Vervecken kwam nog het dichtste, maar was een ploegmaat.

Net dat geuzenjaar vereeuwigde VT4. Op een vergadering in Nossegem gooide een manager de woordspeling Wellens en Wee op tafel. Een betere naam dan ‘Het leven zoals het is: Bart Wellens’, maar daarmee is alles gezegd. Twee seizoenen reality tv, in schril contrast met pakweg De Pfaffs. We zagen Bartje de losbol, die graag een feestje bouwt na een overwinning. Moest YouTube toen bestaan hebben, waren zo goed als alle scènes viraal gegaan.

Zijn populariteit klom naar ongeziene hoogten, terwijl Michel Wuyts intussen bewonderend stelde dat “Sven Nys de smaak van bier niet kende”. Blijkbaar loonde dat: Nys keerde terug, sterker dan ooit. Epische duels werden uitgevochten. Wellens en Nys verdeelden de veldritfans in twee kampen, alsof het een voetbalmatch betrof. Er werd met bier gegooid. Een karatetrap aan een van de fans volgde. Een mens vroeg zich daarop af of Wellens wel voor de juiste carrière gekozen had, want dat gestrekt been was van esthetische superioriteit.

Wellens reed altijd voor wat hij waard was. Won veel, maar het palmares van Wellens kent 1 wereldtitel te weinig. In 2007 was hij de beste man in koers, maar een motorrijder veroorzaakte in de eerste ronde een val, waarop hij samen met Nys op het asfalt dook. Nys keerde niet meer terug, Wellens reed met een gebroken pols nog naar de vierde plaats, op een zucht van het podium.

Daarna ging het alleen maar bergaf. Het leven is geen Hollywoodfilm: er was geen miraculeuze comeback, ook niet nadat hij begin 2011 (even) weer leek mee te dingen naar de prijzen. Hij had een nieuwe masseur, de 79-jarige Beire, die wonderen verrichte met zijn geteisterde rug.
Een zware griepaanval in de nacht voor het Belgisch Kampioenschap veranderde alles. Insinuaties rond dopinggebruik wijl hij nog tussen leven en dood zweefde.
Tranen en stilte.
Gebroken, doch strijdvaardig klom hij weer op de fiets. Maar hij was nooit meer de oude. En, moet gezegd: dat was hij toen ook al niet meer.

In mijn dromen won Bart Wellens afgelopen seizoen nog 1 koers. Scenario: in de eerste ronde hangt hij aan de staart van de kopgroep met daarin Van Aert, van der Poel, Nys, Vantornout, Pauwels. Wellens gaat op het asfalt naar de kop, en eenmaal in het veld valt Vantornhout (in derde positie). Pauwels en de twee youngsters worden daardoor opgehouden, alleen Nys volgt. De ouwe rakkers maken er een koppeltijdrit van. Van Aert rijdt lek op ruime afstand van de materiaalpost, van der Poel valt. Twee keer zelfs. Net als Vantornout. Of nee, neem dat die nog drie keer valt. (Het moet realistisch blijven.) Pauwels besluit niet door te jassen: hij bestendigt zijn plek in het klassement.
Aan de meet wint Wellens in de spurt van Nys. In een huiskamer in Antwerpen bellen buren ongerust naar mijn moeder, want ze nemen zowel een aardbeving als een sirene waar. Mijn vader wordt intussen doodgeknuffeld.

Ik werd wakker met een glimlach van oor tot oor. Maar, zoals gezegd: het leven is geen Hollywoodfilm.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder nostalgie

Pannenkoekenappeltjes

Pannenkoeken

Als mijn kalender niet liegt, en dat doet hij wel al eens, is het vandaag woensdag. Moet gezegd: sinds dat ik om het uur te weten alleen nog afga op mijn Aaiphoown, bedriegt mijn kalender me minder vaak. Dat doet de fabrikant, met veel te dure prijzen en software die op termijn niet compatibel meer is.

Je zou kunnen denken: woensdag is een dag zoals alle andere. Fout: het gaat hier om het midden van de week. Het oranje licht tussen stop & go, de 7 in het kaartspel Hoger Lager, de diameter van de cirkel. Woensdag betekende heus wel wat toen ik nog klein en onwetend was. Het was een halve dag. Al was dat niet voor echt: het waren toch altijd vier, later vijf lesuren van de zeven, en donderdag volgde vaak het gros van de overhoringen. Kwestie van ons voor te bereiden op het latere leven als loonslaven.

Woensdagen waren hoogtepunten in mijn jonge leven, en dat mag u tot mijn 17 rekenen. Mijn grootmoeder wachtte me dan op, maakte iets lekkers. Meer dan eens pannenkoeken. Met appeltjes. Niet van die soft- en hardwarefabrikant, nee, échte. Van die sappige rode.

Zoals mijn meme appels versneed, zo doet niemand het haar na. Eerst schilde ze de vrucht, waarop ze hem in vier gelijke delen sneed. Eens het klokhuis verwijderd, sneed ze de appel in flinterdunne reepjes. Met het (aard)appelmesje naar haar toe, zonder snijwonden op te lopen. De absolute perfectie om in de koek te bakken.

In een vlaag van zinsverbijstering maakte ik onlangs pannenkoeken voor mijn lief. Toen ik zei dat ik ging bakken, dacht ze dat ik een pakje zou kopen in de winkel, maar ik ben zoals u weet een keukenprins. Ik haalde dus een voorbereide mix in huis, waar alleen nog melk bij moet. Melk gieten en deeg kloppen met een garde kan ik als de beste. Chef-kok in het diepst van mijn gedachten.

Pannenkoekenappeltjes kan je (godzijdank) nog niet verkrijgen in de winkel. En zo kwam het dus dat ik, op een woensdagnamiddag, een appeltje schilde. Op zo’n sukkelachtige wijze dat mijn ouders en grootouders me zouden uitlachen.
Ik zette me aan de eettafel – mijn rug, meneer. De appel ging in vier, waarop ik de schil verwijderde met zo’n mesje waarmee je een wortel op 10 seconden stroopt.
Met een ander mesje, dat ik initieel uiteraard vergeten was in de keuken, haalde ik meer appel dan klokhuis uit de vrucht. En ten slotte coupeerde ik de schijfjes op een plastieken bord van de Hema. Ver weg van mijn vingers.

Toen ik daar zat en schilde als Filiberke, moest ik een traan wegpinken. Het was nochtans een appel, geen ajuin. Ik bedacht dat ik nooit het meesterschap van ons meme zal evenaren. Hoe het kwam dat zij dit alles zo goed kon, was mij ook een raadsel. Misschien heeft ze ooit bijna een vinger afgesneden en besloot ze daarna voorzichtig, stap voor stap, de perfectie na te streven?

Ze is er niet meer om het uit te leggen. Ik besloot tijdens het bakken van de koeken dat het hoog tijd is om aan ons mama te vragen hoe ik pannenkoekenappeltjes schil. Al is het uiteindelijk wel gelukt: de flensjes smaakten als op woensdagnamiddagen in de jaren negentig.

It’s not important how you get there, it’s where you get.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder nostalgie